‘Wat heb je?’, vraag ik aan kleindochter Maria (2).
Op haar linkerhandje zit een grote vaalbruine vlek, als bij een tuinman na een dag bollen planten. Ik ga er met mijn wijsvinger overheen, maar het geeft niet af.
‘Heb ik getekend’, zegt ze en kijkt even onderzoekend hoe die boodschap bij mij aankomt.
‘Hier.’ Ze loopt naar haar speelgoedkist met teken- en verfspullen, zoeft het plastic deksel de kamer in en trekt vanonder een stapeltje kleurboeken met omgekrulde hoeken haar tekenetui tevoorschijn.
‘Ik ga laten zien welke kleur ik heb gedaan.’
Stiften in vele kleuren rollen over de kamervloer wanneer ze de inhoud van het etui leegstort. Ze vist er eentje uit.
‘Deze’, zegt ze en zwaait met een beetje modderkleurige stift waarvan de dop verdwenen is.
‘Ook op de muur!’, komt er dan opeens achteraan.
Ze wijst met een klein bruingevlekt vingertje naar een plek net boven het speeltafeltje waar het tekenen en kleuren eigenlijk moet gebeuren.
‘Kijk maar’, zegt ze.
Nu pas zie ik daar op het witte stucwerk inderdaad een stel strepen in datzelfde onbestemde bruin.
‘Ai!’, zeg ik. ‘Waren papa en mama boos?’
‘Alleen mama, papa was werken.’
‘Oh jee. En toen?’
‘Toen heb ik het schoongemaakt’, zegt ze. ‘Met mama.’
Ze wijst nog eens naar wat dat heeft opgeleverd. Een bundeltje vage maar, zeker als je weet waar je kijken moet, goed zichtbare viltstifthalen op een verder witte muur.
‘Niet gelukt’, constateert ze, tamelijk nuchter.
We kijken samen naar de bruine krassen op de muur en naar de vlekken op haar linkerhand.
‘Ik ga het nog een keertje doen’, zegt ze, zachtjes voor je weet maar nooit. Met meteen daar achteraan: welnee!
‘Ik ga het welnee nog een keertje doen…’, zoekt ze haar eigen hinkelpaadje tussen verbod en genot.
Ondertussen bestudeert ze haar viltstiftcreaties. Ik zie het verlangen in haar ogen.
‘Het mag niet’, zucht ze. ‘Maar ik wíl…’
Nu is de vraag waarom Maria op de muur wil tekenen. Is dat omdat het eigenlijk niet mag? Of omdat ze haar creativiteit wil botvieren op de muur?
Allebei een beetje?