‘Ik ben bang.’
Kleindochter Maria (2) zegt het als een matter of fact. Niet zoals iemand die met verlamde benen het spook van de kwade machten probeert te ontvluchten. Evengoed put ik bij gebrek aan beter uit dat medicijnkastje. Zoals vertellen dat spoken niet bestaan, wat voor iemand die er net een heeft gezien een tamelijk onbruikbare mededeling is. Toen ik zelf klein was, hurkte er zodra het donker werd een spook achter de toiletpot in de wc. Behalve als ik er eenmaal met kloppend hart en gedwongen door een knappende aandrang op zat. Dan verhuisde hij naar mijn bed om mij daar verscholen onder mijn eigen dekens op te wachten. Wat een beetje kan helpen, weet ik nog van toen, is de wijde omgeving nauwgezet controleren op ongewenste aanwezigheden. Dat doe ik dus voor Maria. Kijken achter de geheime plooien van het gordijn, in het duister onder de bank, naar het spleetje ruimte onder het kastje van de TV want je weet maar nooit, en in de koelkast om diezelfde reden.
‘Veilig!’, roep ik bij elke controle naar haar.
Zij zit op de bank en volgt mijn veegtocht door de muizenissen. Geamuseerd zo te zien. Maar toch, zodra ik naast haar kom zitten, zegt ze het weer.
‘Ik ben bang, opa.’
‘Weet je ook waarvoor?’, vraag ik.
Ze schudt haar hoofd.
‘Blijf je bij me?’, vraagt ze in plaats daarvan en trekt een stapel boeken, verse voorraad uit de bibliotheek, naar zich toe. Met een kreun van inspanning sleurt ze met twee handjes de hele berg op mijn schoot.
‘Boekje lezen’, zegt ze en krult zich in luisterhouding tegen me aan.
We slaan het eerste boek open. Het gaat over een bange olifant die, alleen in het donker, van alles hoort in het grote bos en daardoor zo paniekerig rondrent dat alle andere dieren rillen van angst voor het grote onbekende monster dat ‘s nachts zo veel vernielingen aanricht. Ze komen schuilen bij de grootste en sterkste die ze kennen in het bos. De olifant… Ik kijk af en toe even naar het kleine meisje naast me hoe deze narigheid in donkere tonen bij haar valt, maar ze streelt tevreden over de tekening van de grote beschermer en kruipt nog wat dichter tegen me aan.
‘Ben jij dáár soms bang voor…’, vraag ik dan, met een plotseling inkijkje dankzij de dieren en hun olifant. ‘Dat er niemand is die bij jou blijft?’
‘Ja…’, zegt ze al even constaterend als eerst.
Ze slaat de volgende bladzijde van het prentenboek op en wijst met een klein vingertje op het tekstblokje.
‘Verder lezen, opa…’
Wat is ze dapper.