Meteen als ik ’s morgens voor mijn opadag binnenkom, begint ze erover.
‘Ik heb geen speentje meer’, zegt ze. Met dan in één keer door naar: ‘Maar ik heb hem nodig met slapen.’
Kleindochter Maria (2) is vanwege het wenkend perspectief van haar derde verjaardag op ontwenningskuur en vertroetelt als compromis voor cold turkey het afgelebberde doekje waar in vervlogen tijden haar speentje aan vast zat. Dat heeft ze inmiddels al vier nachten gered, maar het lijkt alsof de band met ‘doekje’ daardoor sterker is dan toen haar bron van troost er nog aan vastgeknoopt zat. Ze sleept het zachtgestreelde lapje overal mee naartoe en stopt het dus ook alvast in mijn rugzakje wanneer we samen met de tram bij oma langsgaan. Maar vertrekken is, zoals wel vaker, omgeven met discussies over schoenen of laarzen aan wel of geen muts op en of zo’n kraag die je over je hoofd trekt nou een sjaal heet of niet. Voor stevige standpunten bij dit treffen, wil ze doekje. Uit de rugzak dus en met een ‘zeg het dan maar als je het toch koud krijgt’, stappen we uiteindelijk zonder muts en kraag de koude decemberwind in. Om eenmaal in de tram te ontdekken dat de belangrijkste reisgenoot ontbreekt. Doekje.
‘Ik wil doekje.’
Ze prevelt het, nauwelijks verstaanbaar, terwijl ze na mijn mededeling dat we doekje helaas vergeten zijn uit het raam van de tram staart.
‘Dat snap ik lieverd. Maar doekje is nog thuis.’
‘Ik wil doekje…’
‘Zullen we als we in het huis van opa en oma zijn in de speelgoedkist een fijne zachte knuffel voor je zoeken?’
‘Ik wil doekje…’
‘We kunnen als het echt niet gaat terug naar huis gaan?’
‘Ik wil niet terug. Ik wil doekje…’
Oplossingen zijn lastig te vinden. Voor mij dan. Maria weet er wel een paar.
‘Je moet de tram zeggen dat hij moet keren’, onderbreekt ze haar mantra van verlangen naar doekje.
‘Dat gaat toch niet, lieverd.’
‘Zeg dan tegen de tram!’
Er trilt het vermoeden van een lachje als ik het doe en meteen is er een volgend idee.
‘Je moet uit de tram springen en heel hard rennen om doekje te halen.’ En: ‘Ik wil dat je het probéért…’ als ik ook daarvan zeg dat mijn macht zo ver niet reikt.
De knuffels in de kist van opa en oma keurt ze, eenmaal gearriveerd, geen blik waardig. Maar evengoed lijkt het onderwerp doekje voor even vergeten. Tot we na ons bezoek weer terug zijn in haar eigen huis. Herenigd met doekje, teruggevonden bij de jassen en schoenen.
‘Je had doekje niet in je tas gedaan’, zegt ze met een diepe frons boven haar ogen.
‘Klopt’, zeg ik. ’Ik had doekje er even voor je uitgehaald en daarna vergeten terug te doen. Stom hè?’
‘Ja’, zegt ze. ‘Je had alleen een luier er in gedaan.’ Het woord luier komt er in dit verhaal niet best vanaf.
‘Ik was het vergeten…’, geef ik toe. ‘En nu?’
Ze weet het meteen.
‘Nog een keer vertellen’, zegt ze.
‘Wat?’
‘Over hoe het allemaal ging….’
Ze kruipt ervoor bij me op schoot. Met een tevreden zucht. En doekje.