‘Kijk, opa. Kijk!’
Met twee handjes en wat aanmoedigingsgesteun van zichzelf heeft kleindochter Maria (2) de sleutel van de bergruimte onder de trap weten om te draaien. Om vervolgens in de diepe kast te verdwijnen. Ik wil al gaan kijken of er geen rondslingerende schroevendraaier of blik met doperwten op haar hoofd dreigt te vallen, als ze de kamer weer binnenstapt. Voor zich uit houdt ze een platte doos, een spel vermoed ik.
‘Ik doe voorzichtig’, antwoordt ze op de zorgen waarvan ik zelf maar net wist dat ik ze had.
Op de doos staan geometrische patronen afgebeeld, gelegd in kleurrijke kralen. Uit de plechtige gebaren waarmee Maria de doos tussen ons op de grond legt en het deksel eraf tilt, vermoed ik dat we eigenlijk min of meer grotemensengebied met elkaar betreden.
‘Mag dit?’, vraag ik haar.
Ze knikt.
‘Ik weet dit’, geeft ze antwoord op een iets andere vraag dan de mijne.
Uit de doos haalt ze een stapel patroonvoorbeelden van papier en een houten rooster met gaatjes dat daar overheen moet. Ze laat me zien hoe.
‘En dan de kralen in de gaatjes leggen?’, vraag ik.
‘Nee…’, zegt ze met zo’n stem die papa’s en mama’s reserveren voor als er iets meer geduld nodig is dan voorradig.
‘Eerst zooo…’
Uit de doos vist ze zes bakjes, in dezelfde kleuren als de kralen.
‘Ah’, zeg ik. ‘Daar moeten ze in?’
Ze kijkt me aan, wat strenger nu.
‘Nee, opa. Eérst zo!’
Terwijl ze me aan blijft kijken, pakt ze de gekleurde bakjes een voor een op en blaast er telkens drie keer in. Als een bezielende ademteug.
‘Waarom is dat?’, vraag ik.
Daar komt geen antwoord op. Wel mogen na dit ritueel de kralen in hun bakje.
‘Kom opa, helpen’, zegt ze als ik een beetje betoverd naar deze spelleider zit te kijken.
Samen mikken we de kralenvoorraad op kleur in hun bakje. Ze vergeeft me dat ik die bakjes daarna wat lukraak op de grond zet en parkeert ze met alleen een zachtjes ‘zooo!’ als commentaar netjes op een rij. Het houten gaatjesrooster legt ze over het voorbeeld dat we moeten maken en met kleine pikvingertjes begint ze kraal voor kraal op zijn plek te leggen.
Het spel ligt op de grond. Ik zit wat stram op een te klein en voor mijn rug vooral te laag krukje tegenover haar. Zij heeft haar beentjes naast zich gevouwen en ligt als een elastieken accolade over het spelbord gebogen. Kraal voor kraal voor kraal doet ze in zijn holletje. Ik zit stil naar haar te kijken.
Ze merkt dat blijkbaar, kijkt op en glimlacht.
‘Lief hè?’, zegt ze.
‘Wat?’, vraag ik.
‘Dat ik speel met jou…’
‘Zeker’, zeg ik.
Je neemt dit allemaal zeer liefdevol waar, Jos
Prachtig weer. Goede observaties, mooi beschreven