‘Kunnen we praten?’
Kleinzoon Jonas (8) is met zijn papa, mama en kleine broertje Julian (5) vanuit hun woonplaats Oslo op vakantie in Nederland. Op mijn opadag mag hij met me mee en zijn grote neef Liam (10) laat hem zijn pas gebouwde geheime game- en leeshol zien. Tenminste: wij moesten buiten zijn kamer wachten, hij kroop erin en daarna mochten wij hem zoeken. Met gejuich gelukt. Onderin zijn ingebouwde kledingkast had hij een plank weggehaald zodat er een ruimte was ontstaan waar hij net in kon kruipen en met zijn rug tegen de muur zitten. Switchscherm op de overgeschoten plankdrager tegenover hem. Eronder een stapeltje boeken. Een peertje op batterijen bungelend aan een koordje, een kussentje om op te zitten. Deur dicht en klaar. Dag wereld. Met zijn tweeën paste ook best, samen binnen de afmetingen van een kastplank. Controllers in hun hand, ogen op het schermpje aan de muur. Ik klop af en toe op de kastdeur om wat eten of drinken te brengen. Liam wijst zonder zijn blik van hun spel te halen waar ik het neer kan zetten.
‘Kunnen we praten hoe ik dat ook kan doen?’, vraagt Jonas wanneer we in de trein terug naar huis zitten. ‘Een geheime plek?’
‘Tuurlijk’, zeg ik. ‘Waar wil je het over hebben?’
‘Ik kan het in Nederlands niet zo goed zeggen’, aarzelt hij. ‘Hoe het allemaal moet…’
‘Wat zou je willen?’
‘Ik wil een boekenkastje ín de muur’, begint hij het dan voor zich te zien. ‘En een plekje voor appel of aardbei neer te zetten. En een kussentje, heel belangrijk!.’
‘Maar heb je een plek?’, vraag ik. ‘Een kast of zo, zoals bij Liam?’
Hij moeten even nadenken, maar dan veert hij op uit zijn stoel.
‘Die heb ik!’, roept hij, om meteen daarna weer stil te vallen.
‘Oooh…’, kreunt hij, ‘maar als Julian dan komt! Dan wil hij meedoen en dat mag niet en dan gaat hij huilen…’
Zijn schouders zakken naar beneden. Hij laat zich terug in zijn stoel vallen en staart naar ergens in de verte waar hij zijn gedroomde vrijplaats nog voor de bouw in duigen ziet tuimelen.
‘Je kunt een regel maken?’, probeer ik. ‘Wie er in wil moet eerst kloppen. Zoals ik vanmiddag ook deed. En dan zeg jij of het mag.’
‘Ik ben de baas?’, vraagt hij en spert zijn ogen wijd open bij de gedachte.
‘Het is jouw geheime plek’, zeg ik.
‘Dat wil ik!’, springt hij meteen weer overeind.
‘Wil je papa appen hoe dat moet, een geheime plek? Ik kan jou ringen als ik het heb!’, begint hij de boel nu druk om zich heen te organiseren.
Dan valt hij toch weer stil. Maar tevreden nu.
‘Ik ben de baas over die plek…’, zucht hij. ‘Wat ben ik blij ik heb daaraan gedacht…’
‘Kunnen we morgen meer praten?’, vraagt hij als we samen het station uitlopen.