Ik loop met kleinzoon Jonas (8) in de bosrijke omgeving van zijn huis in Oslo voor een kleine wandeling. We zijn al enkele dagen keurig volgens afspraak ’s morgens eropuit geweest, de middagen mocht hij zijn helden op het scherm laten rondrennen en griezels de kop afhakken.
‘We zijn nu zoveel weggeweest, ik dacht we kunnen thuis ook leuke dingen doen…’, opperde hij op dag drie van onze gezamenlijke week.
Als invulling van zijn voorstel diepte hij uit een kist met speelgoed een kaartspel op.
‘Kijk’, liet hij me de afbeeldingen zien van een man die tevens hond is. ‘Dit spel kunnen we thuis doen. En we kunnen papa vragen hoe we warme chocolademelk moeten maken?’
Weinig spelden tussen te krijgen, maar een wandelingetje naar het bos vlakbij hun huis heb ik toch wel bedongen. Dus wijst hij me nu de route. Een deel er van lopen de kinderen van zijn school elke dag onder begeleiding van een wisselende ouder uit het buurtje waar hij woont. Hij vertelt er onder het lopen van alles over, maar ik begrijp niet veel meer dan dat hij niet meer meeloopt met het groepje en dat ene Snelle dood is. We komen er samen niet helemaal uit. Omdat we inmiddels bij een pad staan waar hij beslist niet verder wil, haal ik Google Translate erbij om te zien wat hij bedoelt. Snelle tik ik in maar dat levert niks op. Snegl tikt hij het Noorse woord vervolgens zelf op mijn scherm. Slak, vertaalt Google.
‘Ah, een slak!’, zeg ik.
‘Die was daar’, wijst hij naar het bospaadje dat vochtig en wat donker heuvelaf richting school slingert. ‘Heel groot!’, legt hij uit, zoekend in zijn beperkte voorraad Nederlandse woorden.
‘Is hij er nog denk je?’, vraag ik.
‘Nu weet ik niet. Ik denk dat hij dood is maar ik weet het niet. Ik ben bang van…’
Hij doet een stap terug van de ingang van het paadje en trekt mij aan mijn hand met zich mee. Andere kant op.
‘Wat denk je dan dat een slak zal doen?’, vraag ik.
‘Ik weet niet. Niks. Maar ik vind het zoooo…’. Hij moet lang nadenken over het juiste woord maar de afschuw op zijn gezicht vertelt het verhaal al vooraf. ‘Zooo víes!’, roept hij dan uit.
Hij kijkt ondertussen strak het paadje in, klaar om zich bij het eerste teken van de slijmerige aanwezigheid uit de voeten te maken. Hij beeft, zijn kleine lijf strak gespannen bij de gedachte alleen al.
‘En wat doe je dan?’ vraag ik. ‘Als je die slak ziet. Grote boog er omheen?’
Terwijl ik dit volstrekt niet afdoende voorstel doe, schudt hij al zijn hoofd.
‘Ik neem ándere weg!’, zegt hij resoluut.
Zelfs bij het herhalen van dit ooit genomen besluit, moet hij diep zuchten. Knoop doorgehakt.