Bouwen

Kleindochters Sophie (bijna 6) en Elin (écht bijna 8) logeren bij opa en oma. Bij hen thuis heeft er de afgelopen maand een bouwkundige storm gewoed. Grote mannenlijven en zwaarstampende schoenen vulden hun huiskamer, hun eigen eettafel was omgetoverd in een schafteiland van opengeslagen broodtrommeltjes, dichtgeknepen melkpakken en luide stemmen, de muren van hun huis werden met dreunende kangoslagen verpulverd en een stukje verder weer opgebouwd, oude kozijnen verdwenen krakend in de stortbak voor de deur. Ze hebben het, voor zover ik het heb kunnen zien, met bewonderenswaardig geduld en vertrouwen over zich heen laten komen, inclusief een tijdelijk verblijf in het leegstaande huis van de andere opa en oma. Maar enigszins rondspoken doen de beelden blijkbaar wel, als ik ze met zijn tweeën in de rust van een woning die af en opgeruimd is met de lego in de weer zie.

‘We komen repareren!’, hoor ik Elin roepen, kennelijk in de rol van uitvoerder. Er blijkt iets helemaal niet veilig te zijn. ‘Alles moet afgesloten!’, roepen ze naar elkaar. En dan is ook nog een gereedschapskist zoek.
‘Sorry collega, maar die is van mij. Je moet beter op je spullen passen!’

Behalve collega’s in de uitvoering, zijn ze blijkbaar ook de opdrachtgevers. Met de nodige zorgen.
‘Ja sorry’, hoor ik Elin tegen haar kleine zusje zeggen terwijl op het eerste spelniveau het hakken en breken van de legomuren rustig doorgaat. ‘We zijn wel getrouwd, maar we hebben helaas geen huis meer.’
‘Ik vind wel een huis!’, meldt Sophie direct monter.
‘Ik héb al gezocht’, zegt Elin verdrietig, ‘en alle huizen zijn bezet.’
‘Maar ik heb een huissleutel!’, roept haar partner met onverwoestbaar optimisme. ‘Dus ik vind er wel eentje.’
‘Ja maar…’, zegt Elin aarzelend, ‘in het echt moet je éérst een huis hebben en dán krijg je de sleutel.’
‘Nee hoor’, weet haar zus absoluut beter, ’ik heb een huíssleutel dus ik doe er gewoon eentje open.’
Het is even stil.
‘Okééé’, zucht haar grote zus. ‘In het spel dan…’

Waarop er in datzelfde spel een nieuwe en tamelijk slepende discussie ontstaat wie in dat nieuwe huis dan eerst de troep moet opruimen, die ze daar blijkbaar zeker weten aan zullen treffen. En hoe ze aan eten komen, want, dat weet Sophie dan helaas weer wel ‘als je naar een ander huis verplaatst bent, dan is er nooit eten. Nooit!’ Maar na de nodige onderhandelingen met ‘ik pak jouw auto wel even’, ‘ik heb veel te veel spullen’ en ‘wacht, ik kom er aan met mijn gereedschap’ neemt het leven toch min of meer zijn gewone gang en is er weer aandacht voor andere dingen. Mammoeten bijvoorbeeld. En of die er al waren toen ook de dinosaurussen hier rondliepen. Daar komen ze niet helemaal uit, maar evengoed. Eén ding weet Sophie zeker: ‘Mammoeten zijn heel gevaarlijk én ze bestonden toen er nog geen mensen waren. Alleen bouwvakkers.’