Hij is een van de verwarde mannen die ik op straat regelmatig tegenkom en waar ik af en toe een praatje mee maak. Zoals vandaag, terwijl we samen wachten tot de winkeldeuren van Albert Heijn om acht uur opengaan. Hij is altijd wat lastig verstaanbaar want hij praat als iemand die zijn kunstgebit een dagje heeft uitgelaten. Wat in zijn geval niet kan, want hij heeft gewoon zijn eigen tanden nog, zag ik laatst tot mijn verrassing. Onze gesprekjes bestaan meestal uit zijn aankondigingen van niet nader gespecificeerd onheil.
‘Hou je er rekening mee?’, vraagt hij dan met die wangen en lippen die te veel ruimte hebben. Of, vaker nog: ‘Heb je je kinderen gewaarschuwd? En je kleinkinderen?’
Maar niets van dat alles vandaag.
‘Er is zondag een wonder gebeurd,’ begint hij meteen terwijl ik nog bezig ben mijn fiets op slot te zetten.
‘Oh?’, zeg ik.
Hij lacht. Ook dat met lippen op dubbele breedte.
‘Wat dan?’, vraag ik.
‘Alles ging goed!’, zegt hij.
‘Vertel’, zeg ik.
‘Ik kwam iemand tegen die ik heel lang niet had gezien en we gingen koffie drinken.’
Hij kijkt me glunderend aan.
‘Dat was het?’, vraag ik voor de zekerheid.
Hij knikt.
“Het ging gewoon helemaal goed. Alles ging goed die dag.’
‘Dat is wel eens anders?’, begrijp ik.
‘Heel anders…’, zegt hij en komt met zijn hoofd dicht naar me toe zoals hij altijd doet wanneer hij zijn waarschuwingen formuleert. Als een stadsomroeper die toch liever heeft dat niemand meeluistert.
‘Maar niet meer zoals vroeger!’, zegt hij op een soort luide fluistertoon.
‘Gelukkig’, zeg ik.
De kerkklok slaat acht uur. De deuren van Albert Heijn zoeven open. Hij loopt naar de balie, voor sigaretten denk ik. Ik zoek in mijn broekzakken naar mijn boodschappenbriefje en zwaai naar hem. Hij ziet het niet. Te druk. Ik hoor hem het meisje achter de toonbank nogmaals zijn verhaal doen. Over die wonderlijke zondag.