‘Geef mij maar’, zegt kleindochter Sophie (5) nadat ze mijn gehannes met een in de knoop geraakt kettinkje een tijdje heeft aangekeken. ‘Ik weet hoe dat moet.’
Het kettinkje, van metalen schakeltjes met daaraan wat bungelende dierenfiguurtjes, is onderdeel van een rijke buit, bijeengeharkt op de schoolmarkt om slachtoffers van de aardbeving in Turkije en Syrië te steunen. De sleutelhanger die zij zelf in de klas heeft gemaakt als bijdrage aan deze liefdevol ingezette hulpactie, een zaadbol voor vogeltjes die haar grote broer in elkaar heeft geknutseld, nog een andere sleutelhanger, een zak vol stickers, een afgedankte puzzel, een knuffelpoesje met regenboogogen die ze meteen Kitty heeft gedoopt ‘want sommige katten heten zo’, een in veelvuldig gebruik onthoornde eenhoorn en dus het metalen kettinkje. Het in glitter uitgevoerde kopje van een pandabeer dat eraan bungelt, gaf de doorslag.
Maar eenmaal thuis is precies die kostbaarheid dus helaas in een wurggreep van elkaar omarmende schakeltjes beland. Mijn reddingspogingen, zoekend naar het dunne zichtrandje in mijn multifocale bril, brengen het glitterbeestje voorlopig alleen maar verder buiten bereik.
‘Geef maar. Ik heb heel vaak geoefend en nu kan ik het’, knikt Sophie mij troostend toe terwijl ze de schakeltjeskluwen van mij overneemt.
Focussen is bij haar niet aan de orde. Ze kijkt niet eens naar wat ze doet, maar begint meteen met druk friemelende vingertjes zo te zien willekeurig aan het kettinkje te rommelen.
‘Je moet het gewoon snel heen en weer doen’, legt ze me uit, met een toon die van haar juf geleend lijkt.
‘Zie?’, kijkt ze me stralend aan. En houdt dan inderdaad een volledig ontward kettinkje voor me in de lucht, bungelend tussen duim en wijsvinger
‘Ik kan het, uit de knoop halen!’, constateert ze.
‘Ik zie het’, zeg ik vol bewondering.
Ze lacht tevreden naar me.
‘Weet je wat ik nog meer kan?’, vraagt ze dan.
‘Nou?’
‘Knopen máken. Heb ik ook een keertje gedaan. En nu kan ik het!’
Ze steekt twee handjes in de lucht. Kom maar op.