Geldgebrek

Als ik er, nu zelf opa, op terugkijk is het beeld helder. Voor mijn opa was de vrees voor geldgebrek het leitmotif van zijn leven. Net als de vraag wie hij kon vertrouwen om dat te voorkomen: zichzelf en niemand anders. Grote talenten op dat vlak kan ik hem ook zeker niet ontzeggen. De Tweede Wereldoorlog voorzag hij jaren in het vooruit. Om zichzelf en zijn gezin tegen de gevolgen te beschermen, zette hij een koe, wat kippen en een varken op het landje achter zijn huis en begroef hij een zelfgemaakte loden kist vol gouden tientjes in de kruipruimte onder zijn kantoortje. De dieren leverden melk, eieren en vlees. De kist met goud bleef tot na zijn dood onder de grond. Voor je weet maar nooit, denk ik. Net als de schuldbekentenis die mijn ouders moesten ondertekenen (‘Ik peins er niet over!’, hoor ik mijn vader nog tekeergaan), toen we jaren later vanwege de zoveelste gezinsuitbreiding bij opa een gebruikt divanbedje mochten ophalen. Niks voor niks, hing als een tegeltje aan zijn muur. Hij zou het geld ooit nog wel eens nodig kunnen hebben.

Ik heb met inkomsten en sparen nooit zo ver vooruit kunnen denken. Mijn eerste baantje, zo’n beetje in de categorie kinderarbeid, was in een leeratelier bij ons om de hoek belegstukken met lijm insmeren die de baas dan vervolgens als versteviging in tassen stikte. Ik hield het een week vol en spendeerde vervolgens vrijwel de volledige opbrengst van vijf werkdagen lijm snuiven, bij de banketbakker. Thuis trots voor zeven man gebakjes naar binnendragen, zo hoorde dat bij je eerstverdiende loon, had ik begrepen. Later stapte ik, na een afgeronde gymnasiumopleiding, als eerste carrièremove naar het ziekenhuis in de stad om te vragen of ik daar de gangen kon dweilen. Ook niet echt een bijdrage aan de financiële onafhankelijkheid die mijn opa me had voorgeleefd.

Uiteindelijk heeft opa al zijn schuldpapieren nooit nodig gehad. Ook niet die voor bandenslijtage en waardevermindering van zijn auto die mijn vader moest tekenen toen hij mijn ouders een keer een weekendje mee naar Parijs had genomen. Om te helpen vertalen, ook dat nog. Misschien hebben al die geldgedreven acties zijn vrees voor de financiële ondergang wat kunnen dempen. Maar zelfs dat, denk ik eigenlijk niet. Tegen angst is weinig opgewassen en haalden ook de munten in de grond, zijn ongetwijfeld slimme beleggingen, de windbuks die hij altijd onder zijn bed had liggen en de sirene die hij op zijn dak had staan weinig uit, gok ik.

Als pensionado zonder pensioen zal ik dus iets anders moeten verzinnen nu mijn spaarcenten in inflatiedampen en vermogensrendementheffingen dreigen te verpieteren. Gewoon niet aan denken, lijkt me eigenlijk nog steeds de beste oplossing. Of in ieder geval niet te veel.

Misschien komt, als engel uit het ongerijmde, mijn oma nog eens langs. Zoals toen. Haar schort bol van de gouden tientjes die mijn ooms direct na de begrafenis van opa uit de grond hadden gehaald. De vloerbedekking in zijn kantoortje losgetrokken, vloerplanken onderuitgezakt tegen de muur. Met de buit liep oma één voor één alle kleinkinderen af. Met een gulle glimlach.
‘Wil jij er ook een paar?’