In de lijstjes met droomklassiekers, zoals opnieuw eindexamen moeten doen of tanden en kiezen die de een na de ander uit je mond vallen, kom ik hem niet tegen. Evengoed heb ik hem regelmatig. Ik zit in een auto achter het stuur, maar wat ik doe heeft nauwelijks effect. Er gebeurt wel iets als ik aan het stuur draai of op de rem trap, maar zo afgevlakt en vertraagd dat ik overal gevels, geparkeerde auto’s, fietsers en voorbijgangers schamp en soms frontaal raak. Evengoed rijd ik gewoon door. Losgezongen van de verantwoordelijkheid voor wat er om me heen gebeurt.
Met de werkelijkheid heeft het niks van doen. Ik rijd al enige jaren geen auto meer en op de fiets of bakfiets met de kleinkinderen zit ik, anders dan in een afgesloten cabine, direct in de wereld. Zo voelt het tenminste. Het is dus even slikken als ik, door een misverstand in onze logistieke dagplanning, opeens met een zieke kleindochter Sophie (5) in haar zitje op de achterbank in de familie-auto haar grote broer en zus van school moet halen. Turend op mijn telefoon hoe ik met de auto in hemelsnaam onze gebruikelijke route met een fietstunneltje én een fietsbrug moet narijden, tast ik op het dashboard naar het knopje om Radio 1 die op streepje 8 de cabine binnen knalt de nek om te draaien.
‘Weet jij wel hoe je moet sturen?’, vraagt Sophie vanaf de achterbank.
Oh gelukkig, knopje gevonden. Telefoon wegleggen, starten. En dan. Heel even maar, daalt het neer. De neiging zou ik bijna zeggen om gewoon lukraak rats achteruit en weer vooruit te steken en met volstrekt negeren van alles wat er om me heen staat de straat op te draaien. Ik zucht even diep. Ik weet hoe ik moet sturen. Dat roep ik ook ter geruststelling van ons allebei naar de achterbank.
‘Help jij me met de weg?’
‘Ik weet hoe we moeten in mijn hoofd!’, antwoordt ze blij.
Dat blijkt inderdaad het geval en rustig maar soepeltjes nemen we samen de stadse hindernissen van zigzaggende flitsbezorgers, auto’s die zonder richting aan te geven afslaan en fietsers die besluiten dat met zijn vieren op rij voor je motorkap best moet kunnen en parkeren we met gestaag groeiend zelfvertrouwen huppakee strak achteruit een parkeervak in bij de school.
De terugweg is zo nodig nog zonniger met maar liefst drie navigatiehulpen, stuk voor stuk gezegend met een feilloos inzicht in de state of mind van hun opa.
‘Nu net zoals we altijd met de fiets gaan’, wijst kleindochter Elin (7). ‘Maar je bent geen fiets!’
Of haar grote broer Liam (9) die, op de bijrijdersstoel naast me, onthecht zijn schouders ophaalt wanneer het bij het inparkeren voor de deur toch nog even een droombeleving lijkt te worden. Terwijl ik vooral aandacht heb voor het achteropkomende verkeer, klinkt er bij het insteken opeens een klap door de cabine.
‘Wat was dat?’, vraag ik geschrokken en zie dat we met de rechterzijspiegel net de hoek van een vuilcontainer hebben aangetikt die daar de straat op steekt.
‘De spiegel is omgeklapt’, wijst Liam.
‘Ah’, zeg ik. ‘Niks aan de hand?’
Hij schudt zijn hoofd en wijst vooruit.
‘Gewoon doorrijden.’